zaterdag 17 april 2021

Buurtverhalen (8): De sigarettenpeuken van mijn vader

 

Mijn oma woonde in het betondorp, niet de rijkste wijk van Amsterdam, maar wel netjes. Ik kan me herinneren dat ze, als het mooi weer was, op de stoep zat om daar in het zonnetje de aardappels te schillen, en dat ze na gedane arbeid en na gemaakte praatjes met de buren nog even de stoep veegde om die paar gevallen schillen en wat rommeltjes te verwijderen. Klein fatsoen.
Tot mijn tiende woonde ik in Bos & Lommer, niet de beste wijk van de stad, niet het beste deel van de wijk, met uitzicht op de speeltuin en de straat. Er golden strikte afspraken over wie wat deed in ons portiek. Wie veegde wanneer, wie poetste wat. De handhaving was streng, of vanzelfsprekend en afwezig, in ieder geval was er nooit gedoe. Behalve dan die ene keer dat ik confetti over het balkon van de buren en over de straat kukelde. Het leverde me kort plezier, harde woorden en strafcorvee (vegen!) op. Later bleek de benedenbuurvrouw niet zo’n gemene heks was als ik al snel vond dat ze was, en gaf ze me een chocoladereep als poetsloon.

In Osdorp, waar mijn ouders naartoe verhuisden en ik een hele puberteit woonde, ging het er wel wat anders aan toe. Hoewel de trapburen poogden een poetsschema met elkaar af te spreken, waren de meningen toch nogal verdeeld, en liet de uitvoering met verloop van tijd te wensen over. Andere buurt, andere mensen, andere tijden. Je zag het ook op straat. Naast de auto’s (ook die van mijn ouders) lagen stapels sigarettenpeuken, her en der lagen stukjes kauwgum, en die ene man die in het park met een vuilniszakje liep waarin hij het straatvuil gooide werd nagewezen en uitgelachen.

Waar ik nu al jaren woon, aan de gracht, is het bepaald niet beter. Veel vuil gaat zo vanuit huis de stoep op, de straat op, het grasperk op, de gracht in. In ieder geval lijkt het wel eens zo. En dan is het nu beter als toen, toen er nog geen vuilcontainers waren, maar de vuilnismannen stoere gasten waren die zware emmers en losse zakken met hun pinken de vuilniswagens ingooiden.

Het zijn hier, nu, geen Napolitaanse toestanden, dat zeker niet, maar het gemak waarmee grof of klein vuil verspreid wordt, her en der neergekwakt, en er impliciet verwezen wordt naar straatvegers (die er nauwelijks zijn), of perkonderhouders (die het volgens mij niet beroepsmatig maar justitieel verplicht doen en liever een peukje roken) of vuilnismannen (die een nogal krap schema hebben) is opvallend.

En toen? Toen vroeg en kreeg ik een vuilknijper voor mijn verjaardag. Twee zelfs.
Als je nu een brave burgerman langs de gracht ziet scharrelen, vuilniszak in de ene hand, knijper in de andere hand, op zoek naar lege flesjes, vieze papiertjes, gebruikte dingen die ik niet wil benoemen en andere gore troep, dan ben ik het waarschijnlijk. En dan ruim ik meteen die filtersigarettenpeuken op, die zó lang blijven bestaan dat ze misschien wel ooit van mijn vader zijn geweest.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten