Ik zeg wel eens iets waar ik spijt van heb. Niet vaak, maar
het komt voor. Soms zijn er woorden die ik uitspreek voordat ik de mogelijke consequenties
van die woorden overdacht heb. Soms ben ik me niet bewust van de pijnlijke
effecten die ze zouden kunnen hebben op anderen. Soms schiet een grap in een
verkeerd keelgat. Soms leidt woede mijn woorden. Ik ben er niet trots op, maar
het gebeurt.
Anderen zeggen ook wel eens iets dat mij niet aanstaat. Niets
menselijks is anderen vreemd.
Het bezinnen voor het beginnen, het inslikken van onheuse,
het net op tijd niet uitspreken van dat wat fout is of verkeerd valt, is niet
iedereen gegeven.
In een goed gesprek is de opdracht “neem je woorden terug” of
de uitspraak “ik neem mijn woorden terug” dan op zijn plaats. Woorden
terugnemen is dan zoiets als “sorry” zeggen. Misschien wordt er zelfs een
feitelijk “het spijt me”, of iets vergelijkbaars aan toegevoegd. Maar het
terugnemen van woorden gaat gepaard met een daad. Een zin.
Hoe anders gaat het in de wereld van de digitale
communicatie.
In de naweeën van de overwinning van een partij die met
afstand de mijne niet is, uitte ik op een sociaal medium wat zorgen over de aard en omvang van die
partij en haar aanhang. Iemand bagatelliseerde mijn zorgen op een in mijn ogen
ongepaste wijze. Ik ging daar op in. De opmerkingen van mijn gesprekspartners
werden al vreemder en duisterder, tot het moment dat ik echt dacht met een
linkse directe (in woord, niet in daad) uit een hoek te moeten komen.
Maar wat schetste mijn verbazing. De woorden die mij
stoorden waren opeens verdwenen. Ze waren teruggenomen. Opgelost. Weg. Zonder
de bijpassende uitspraak: “ik neem die woorden terug”, een begeleidend excuus,
of voor mijn part een verantwoording. Weg waren ze. Eens geschreven bleef niet
geschreven.
De enige plek waar ze nog leven is in mijn geheugen, in het
geheugen een paar meelezers, en -naar ik aanneem- in dat van de schrijver. Daar
rotten ze in stilte.