zaterdag 3 juli 2021

Buurtverhalen (9): het sombere lot van F

 

F, heette ze. Ze woonde boven me en was zo lelijk als armoede en ellende en hard werk je lelijk kunnen maken. Een slecht gebit, een vale huid, zorgelijke lijnen, een wat kromme houding, handen met vergroeiingen. Ze zag eruit alsof ze een jaar of vijftig was, terwijl ze misschien pas 35 barre winters had meegemaakt.
Ze verdiende wat geld als schoonmaakster, net genoeg om niet dood te gaan, net genoeg om de niet geweldig goed onderhouden, erg schamele huurwoning te kunnen bekostigen.
Ze kende bijna niemand. Ja, ons, haar benedenburen, en nog wat familie. Een broer, een vader, wat poetsklanten. Wij waren de enige Nederlanders die ze wel eens sprak. Haar Nederlands werd er wat beter door, die gesprekjes van vijf minuten over het balkon, een kwartiertje op de stoep, een half uurtje in de tuin.
Maar we losten haar eenzaamheid niet op. Daar waren we niet voor.
Haar broer zag het wel als zijn taak. En hij had een oplossing gevonden: A werd ingevlogen. A, die geen woord Nederlands sprak, wel zijn stem wist te verheffen, en ervoor zorgde dat F minder vaak op straat, minder vaak in de tuin gezien werd.

Als ik F toch nog tegenkwam, groette, en vroeg hoe het ging, kreeg ik een schichtig antwoord, iets dat tussen ‘goed’ en ‘slecht’ en ‘bemoei je er niet mee’ in zat.
En toen ging ze verhuizen, naar iets dat groter en beter zou zijn.
In een dag had ze alle spullen ingepakt, en van de gracht naar een flatje in Bos & Lommer versleept. Zij én A.
‘Kom nog eens langs,’ zeiden we. ‘Geef ons je adres.’ Maar we kregen haar adres niet en ze kwam niet langs.

Een jaar of twee later zagen we haar ergens in de buurt scharrelen. Krommer dan anders, lelijker dan ooit, met minder tanden.
‘F! Hoe gaat ‘t?’
Niet zo best, ging het. A was nu in zijn geboorteland, maar zou over een paar maanden wel weer terug zijn. Dan moest zij weer voor hem koken, voor hem werken, voor hem zorgen. Maar wie zorgde er voor háár, in die wijk waar ze nog minder mensen kende, waar niemand met haar praatte, haar familie nauwelijks aandacht voor haar had, en er geen buren waren die wel eens naar haar omkeken? Het was een litanie aan ellende in halfbakken Nederlands.

Maar toen we haar uitnodigden weer eens langs te komen, of suggereerden zelf bij haar langs te gaan, bleek dat geen goed idee te zijn.
Dat zou A niet goed vinden, en haar broer ook niet.
Ze draaide zich snel om, en verdween voor altijd uit ons zicht.