Het geheugen speelt me parten. Naast me, aan de ene kant, woonden buren, maar naast me, aan de andere kant, ook. Maar wie waren die buren van de andere kant ook alweer? Vast en zeker aardige mensen, die mij ook vast en zeker aardig vonden.
We deelden een hekje dat onze tuinen van elkaar scheidde. Mijn wat rommelige groen en hun, net iets minder rommelige groen. Een laag, houten frame, betimmerd met een soort gaas waar kleine kippen nog wel doorheen konden komen, stel dat een van ons kippen gehad zou hebben. Maar de buren en ik hadden geen kippen. Ik ben de buren uit het oog verloren, en blijkbaar ook uit het hart en het geheugen.
Er kwamen nieuwe mensen te wonen. Vriendelijke mensen, werd me verteld. Open, gewoon, misschien een beetje volks. Het roddelcircuit had ze snel geclassificeerd en beschreven.
Na een paar dagen zag ik ze even op straat, twee mensen op leeftijd, een man en een vrouw. Ze wierpen een korte blik op me, en wendden zich af. Misschien wisten ze niet wie ik was. Logisch, ze waren nieuw.
Toen ik ze later in de tuin zag scharrelen liep ik naar ons hekje, om me voor te stellen.
Eerst leek het alsof ze me niet zagen, daarna alsof ze me niet hoorden. Toen ik luider praatte en breeduit wuifde en ik ontegenzeggelijk in hun blik- en gehoor-veld was, kwam er wat nukkige beweging in één van de twee, in de man.
Ik zei en deed wat je zoals zegt en doet bij een eerste kennismaking en ontvangst. Iets van hartelijk welkom, dit is mijn naam, dit is mijn hand.
Mijn hand bleef in de lucht hangen totdat ik hem weer terugtrok.
Mijn naam riep alleen maar een vraag op. Of ik soms joods was, of Marokkaans.
Hij vroeg het niet op een manier die paste bij een gezellig gesprek tussen twee nieuwe buren, en dat werd het dan ook niet.
Niet veel later werd de tuinschutting aan hun kant verstevigd, verhoogd, en voorzien van een enorme hoeveelheid prikkeldraad. Uiteraard zat het prikkeldraad alleen aan mijn kant van het hek, aan mijn kant van hun tuin. De buren aan de andere tuinzijde hoefden niet op een stekelige afstand gehouden te worden.
Werd ik er chagrijnig van? Ja.
Deed ik er iets aan? Nee.
Als mensen mijn vriendschap of goed nabuurschap niet willen, dan maar niet. Ik wilde geen tijd steken in het neerhalen van de muur. En om nu net als Jozua bij het hek heen en weer te paraderen en de hele tijd op mijn ramshoorn te blazen, in de hoop dat de afwerende muur van de vijand om zou vallen, leek me niet heel kansrijk of zinvol.
Ik vervloekte de racist, en gokte erop dat de tijd (en mijn vloek) zijn werk zou dan.
De prikkelstelling bleek inderdaad geen lang leven beschoren. Toen er nog twee, iets donkerder gekleurde gezinnen in de buurt kwamen wonen, kozen de hekkenbouwers het hazenpad. Of het toeval was of niet, dat weet ik niet.
Om het te vieren haalde ik het hek neer. Het prikkeldraad bezorgde me wat krassen en schrammen, maar dat had ik er wel voor over.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten