Er waren tijden dat ik horloges droeg, heel lang geleden. Ik had ze in soorten en maten, passend bij de mode en de tijdgeest. Totdat ik op en gegeven moment ontdekte dat de tijd geen begeleiding meer was maar een voortdrijver die me continu achter de vodden zat.
Ik deed geen horloges meer om, en miste ze geen moment. Tijd was overal om me heen, als natuurkundig gegeven maar ook zichtbaar, op allerlei apparaten en op openbare klokken, verstopt in tv programma’s en rechtsonder op de computer. Tijd was overal en tegelijkertijd was de tijd nooit hetzelfde. Ieder apparaat gaf op hetzelfde ogenblik een andere tijd aan. Sommige tijdsindicatoren liepen achter de tijd aan, anderen waren hun tijd ver vooruit. En als ik echt wilde weten hoe laat het was, dan duurde het zo lang voordat mijn ogen en hersenen de informatie verwerkt hadden, dat de tijd alweer verstreken was.
Praktisch gezien kon ik er echter best me uit de voeten. Ongeveer op tijd is ook op tijd, en bij sommige culturen zelfs meer dan bij andere. Mijn telefoon gaf de tijd goed genoeg aan.
Tot niet zo lang geleden. Mijn ogen verslechteren en ik kan de klok op mijn telefoon niet meer zo goed zien, of ik mijn bril nu wel of niet goed op heb. Ik ben toe aan een lekker groot horloge. Mijn standpunt is met het verstrijken van de tijd over de houdbaarheidsdatum heengegaan.