Een van de leuke dingen van het schrijversvak is dat ik wel eens op scholen op mag treden. Dan vertel ik over van alles en nog wat, lees ik voor, maak ik verhalen met de kinderen, ontwikkel ik nieuwe figuren, geef ik tekenles (ja, echt waar). En ik mag dan graag vragen beantwoorden.
Bijna altijd wordt ik gevraagd wat er nu zo leuk is aan schrijven. En dát vind ik dan op zich ook leuk. Nog nooit is me gevraagd wat nu niet leuk is aan schrijven. Daar zou ik ook best antwoord op weten. De dagen weken maanden kwartalen dat ik geen idee heb wat ik moet schrijven, bijvoorbeeld. De onzekerheid of ik het nog wel kan. De ergernissen over niet of traag reagerende uitgevers, het soms ridicuul oppervlakkige of taal-onvaardige of smakeloze of achteloze commentaar van redacteuren, de stomme of afwezige recensies, de tegenvallende verkopen, de uitgevers die traag betalen. Ik kan makkelijk antwoord geven op de vraag wat er niet leuk is. Maar gelukkig zijn de kinderen op de scholen die ik bezoek positief ingesteld. Ze verwachten leuke dingen te horen, ze verwachten geen ellende, schrijven is leuk.
Daarom vragen ze wat er leuk is aan schrijven, en dan antwoord ik waarheidsgetrouw dat alles leuk is aan schrijven. Alles.