We gingen bramen plukken. Eigenlijk waren we een week te laat. Vogels en andere bramenplukkers waren ons voor, de zon had restanten verdroogd, er viel niet veel te halen. Toch hadden we het er maar druk mee. En we hadden uitzicht. Aan de ene kant bomen, aan de andere kant naakte en halfnaakte cruisende mannen.
Bramen plukken is altijd leuk, maar er zijn nadelen aan verbonden. Bramen groeien aan bramenstruiken. Bramenstruiken hebben stekels. En tussen de bramenstruiken groeien brandnetels. Ik heb een absolute bloedhekel aan brandnetels. Ze zijn misschien lekker in de soep, maar als bramenstruikvulling zijn ze vreselijk.Ik heb altijd al een hekel aan brandnetels gehad, maar het dieptepunt in mijn relatie met deze planten kwam toen ik 16 of 17 was. Het was Pinksteren en ik ging naar een pinksterkamp, een kampeerbijeenkomst voor leden van sportverenigingen. Het was leuk. Pinksterkamp was altijd leuk. Kamperen, sporten, zingen, fluiten, eten en drinken, wandelen en zo.
Ik liep met een vriendin door het bos, we waren aan het keten. We gooiden nootjes en stokjes en dennenappels, we duwden elkaar, we renden wat. Ze moest plassen. Ze hurkte neer naast wat struiken. Ik weet niet meer wat ik moest doen. Haar beschermen tegen blikken? Haar vasthouden zodat ze niet in de struiken viel? Haar geen zet geven?
Ik weet ook niet meer wat ik gedaan heb, maar ze belande wel in de brandnetels. Haar armen en benen en voeten en billen, alles brandde. Alles deed pijn. Ze huilde. Hard. En ik kon niets doen dan troostende woorden spreken tegen een meisje met tranen in haar oren.
Ik voelde me schuldig. Ik wás schuldig. Ik ben schuldig.
Ieder keer dat ik bramen pluk en brandnetels zien en voel, denk ik aan haar.
Ik weet niet meer hoe ze heet. Angela? Jacqueline? Danielle? Monique?
Het is jammer dat mijn geweten een beter geheugen heeft dan ik.