Ik hoorde twee jongens in gesprek.
‘Ik ben de ideale schoonzoon,’ zei een van de twee.
Kijk, dat trok mijn aandacht. Ik ken nog wel een huwbare jongedame.
Ik keek hem aan. Een knappe Marokkaanse jongen, strak in het
pak, geschoren, goed geknipt. Bovendien was hij de baas van de respectabele
winkel waar ik was.
Ik zag mijn kans en sprak hem aan.
‘De ideale schoonzoon. Dat is niet niks. Ik ken nog wel
iemand voor je. Ze is leuk en aantrekkelijk en ongeveer zo oud als jij. Ik denk
dat jullie wel bij elkaar passen. Mag ik je telefoonnummer? Of je kaartje? Dan
neem ik later contact met je op.’
De jongen keek me onderzoekend aan.
‘Ik ben weliswaar de ideale schoonzoon,’ zei hij grijnzend,
‘maar wat maakt jou de ideale schoonvader?’
Hij viel van zijn voetstuk. Maar ik moest wel lachen.
Hij viel van zijn voetstuk. Maar ik moest wel lachen.