Ik kom al sinds mijn vijftiende in deze buurt. Eerst om mijn
beste vriend te bezoeken, later om partijvergaderingen bij te wonen, en nog wat
later om er zelf te gaan wonen. Ik ben nu 53. Reken maar na, ik ken de buurt al
38 jaar.
Zo rond mijn twintigste zag ik de onopvallende man voor het
eerst. Hij droeg de karikaturale kleren
van een kantoorman, een ambtenaar, een boekhouder, hij leek te zijn weggelopen
uit een strip. Een grijsgroene broek, misschien wel grijsgroenblauw, een wit
hemd, een bordeauxrood colbertje. Daarboven een rond halfkaal hoofd met een
licht snorretje. Hij liep met een vaalbruine aktetas de straat over, en ging
ons partijkantoor binnen. Misschien zei hij wel iets, misschien ook niet, ik
kan het me niet herinneren. Tijdens de vergadering was hij er misschien wel,
maar misschien ook niet. Hij sprong er niet uit, nam geen ruimte in, noch door zijn
voorkomen, noch door zijn woorden.
Toen ik zelf eenmaal in de buurt woonde zag ik hem vaker
lopen. ’s Morgens, ’s middags. Enigszins gehaast, voorover gebogen, meestal met
dezelfde of dezelfde soort kleren, altijd met dezelfde tas, duidelijk op weg.
Ik zag hem vaak in de Schilderstraat, maar ook op de Zijpadweg, op de
Dichterskade, op de Schrijversweg. Altijd in dezelfde wijk.
Waar ging hij naartoe? En waar kwam hij vandaan? Wat zou
zo’n man doen? Waarom zo gehaast lopend, waarom ging hij niet met de fiets? In
de dertig jaar die ik in de buurt woon heb ik hem zo eens in de maand, en soms
ook vaker wel zien lopen. Maar nooit zag ik mijn vragen beantwoord.
Er was niets aan de man dat me boeide, wat mijn aandacht
trok, behalve dan het mysterie van het eeuwige lopen van een onopvallende man.
Zo’n jaar geleden, toen ik een tijd terug mijn dochter naar
school bracht, zag ik hem uit een woning komen. Gekleed en getast als altijd.
Ik kon het niet nalaten eens op de naambordjes op de deur te kijken. Het
leverde niets op. Er hingen wel bordjes, maar er stonden geen namen op. 1 hoog,
2 hoog, 3 hoog. Lekker informatief. Diezelfde dag zag ik hem dik anderhalve
kilometer verderop langs het Denkerspark lopen. Grijsblauwe broek, bordeauxrood
colbert, aktetas, voorovergebogen houding, halfsnelle pas. Jawel.
Ik fietste voorbij, besloot, draaide me om, reed een stuk
terug, zette mijn fiets tegen een huis aan, en volgde de man. Hij liep aan de
ene kant van de straat, ik aan de andere, een meter of 50, 100 achter hem. Mijn
eerste achtervolging. Waarom had ik geen krant met gaten op ooghoogte bij me?
Hij sloeg rechtsaf, en ik ging per toeval dezelfde kant op.
Ik paste mijn tempo aan het zijne aan, maar toen hij stilstond en om zich heen
keek kon ik moeilijk ook blijven staan. Ik liep langzaam door. Hij zou me vast
zo weer inhalen.
Maar nee hoor. Waar ik ook keek, de man was verdwenen. Een
grijze man opgelost in een grijze wijk.
Ik haalde mijn fiets op, en vervolgde mijn weg. Maar toen ik
een uur later in de zelfde buurt terugkwam zag ik hem weer. Irritante vent. Ik
zette mijn fiets weg en hervatte mijn achtervolging. Weer langs het
Denkerspark. Weer flink de pas erin. Hij ging een van de laatste Amsterdamse
krulurinoirs in. Het leek me ongepast nu openlijk op hem te wachten, dus ik
liep een stukje door, naar een straathoek. Daar keek ik even in een etalage,
voor ik me omdraaide om vanuit een heel andere hoek het urinoir in de gaten te
houden. Hoe lang zal het geduurd hebben? Twintig seconden? Hooguit.
Daarna begon het wachten. De onopvallende man leek een
onuitputtelijke blaas te hebben. Hij kwam het urinoir maar niet uit.
Na zeven minuten was ik het echt zat. Ik haalde diep adem,
en liep de straat over, opvallend onopvallend glurend naar de piskrul. Er stond
geen onopvallende man. Er stond geen aktetas. Er was niets. Helemaal niets.
Ik heb hem daarna nooit meer gezien.
hij nam de wijk in een bijzondere wijk, en jij was bijna getuige - leuk verhaal, goed geschreven
BeantwoordenVerwijderen