Ik lig in bed en lees een essay over een columnist die over alles kon schrijven. Zelfs dode dingen kon hij laten ademen, voelen, dansen. Ik ken de columnist niet. Is het een gemis? Ik weet het niet.
Voorzichtig open ik de slaapkamerdeur. Ik wil Ingrid niet wekken, ook mijn slapende dochter slapend houden, en vooral niet de aandacht van de kat trekken. Als de kat eenmaal doorheeft dat de stille nacht niet stil meer is, begint zijn dag, en daarmee ook de onze, met gepiep en gepur en gemiauw om eten en aandacht. De deur kraakt. De deurkruk knerpt. Gelukkig blijft iedereen verder stil. Pff.
Nu de wc-deur nog. Zouden de dingen leven, dan zou de wc-deurkruk klagen over het gebrek aan hygiƫne van zijn bezoekers. Maar wat zou het stukje zeep op het fonteintje te zeggen hebben? Witte zeep met grauwe groefjes. Zijn dat resten mensenvuil of verdroogde en verkleurde stukjes zeepschuim? Waar komen die grauwe groeven vandaan? Wat bepaald hun kleur en vorm? Kan een forensist herkennen wie hier de handen wast? Draagt die zeep het verleden met zich mee?
Ik doe mijn behoefte en wil een stuk wc-papier afscheuren. We hebben een stalen wc-papierhouder, met een opklapbaar klepje dat het papier beschermd - tegen wat? – en ook een scherp randje heeft om het toch al geperforeerde papier langs af te scheuren. Het klepje staat omhoog. Het is alsof de wc-papierhouder me uitlacht.
Ik schrijf dit stukje en herlees het. Natuurlijk lachte de wc-papierhouder me uit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten