Ik heb wel eens een praatje met haar gemaakt, toen ik zelf weer eens een hond te logeren had. Het beestje was nogal angstig aangelegd, en dat besprak ik met de levenservaren dame. ‘Zwak van ziel,’ vond ze dat angstige gedoe. Zelf was ze nergens bang voor, haar hond ook niet. Op mijn vraag of ze zich niet kwetsbaarder voelde, zo met het opsparen van de jaren, met het verminderen van de wendbaarheid, begon ze me hartelijk, en misschien ook wel hatelijk uit te lachen. Zwak geleuter van mensen die niets meer konden, niets meer wisten, vond ze dat. Nee ze moest er niets van hebben.
We kwam elkaar natuurlijk wel vaker tegen, zij altijd met haar
hond, ik soms met “de mijne”. Ik begroette haar altijd vriendelijk, zag ook wel
dat ze me herkende, al was het maar aan de traag-opkomende licht-geamuseerde
blik in haar ogen. ‘O ja, dat is hij.’ Zo’n blik. ‘Je weet wel, die
angst-prater.’ Die blik.
Ik berustte er maar in.
Hondeneigenaren, hondenlopers, zorgen voor een extra sociaal netwerk. Ze kennen elkaar, praten met elkaar, praten over elkaar, houden elkaar in de gaten. Zo zijn er wel een stuk of vier, vijf mensen met wie ik het bestaan van de oude dame bespreek, haar uitstraling, haar hond, haar hebbelijkheden, haar houding. We weten geen van allen iets over haar verdere leven, ze is niet zo mededeelzaam, maar voelen allen wel iets van sympathie, en ook wel zorgzaamheid.
Als we haar een tijdje niet gezien hebben vragen we bij
elkaar na of er iets aan de hand is, we zijn allemaal wel bereid iets voor haar
te doen, als dat echt nodig zou zijn. We houden allemaal wel een beetje een
oogje in het zeil.
Maar we bespreken onze aandacht voor haar, onze
hulpbereidheid, misschien zelfs onze zorgen nooit met haar.
Ze zou het maar slap gelul vinden.
Mooi!!
BeantwoordenVerwijderen