Op de hoek van de straat woonde Paula. De oudste vrouw ter
wereld, met afstand. Of in ieder geval de oudste vrouw van de straat. Ze zag er
uit als een verkreukelde, droge, zoete aardappel. Een en al rimpels,
denkrimpels die overgingen in fronsrimpels, die overgingen in lachrimpels, die
overgingen in halszakken, die ongetwijfeld overgingen in hanghuid, en die aan
de onderkant, onder haar jurk, overging in rimpelige bruin-blauwe onderbenen.
Ze was 96. Of 104.
Zodra het weer het enigszins toeliet, dus als het niet
regende, hagelde of sneeuwde, zat ze op haar rollator, voor de deur, op de
stoep. Als een oude Jordanese, met een pannetje met het een of ander op schoot,
een schilmesje in de hand, en een glaasje water of een kopje thee binnen
handbereik.
Enerzijds zag ze eruit als de onschuld zelve, anderzijds
moest ik altijd denken aan de akelige heks uit Sneeuwwitje. Ze bood me gelukkig
nooit een appel aan. Maar voor een praatje was ze altijd in. Er kwamen woorden
en zinnen uit haar mond, maar ik kon er nauwelijks een touw aan vastknopen. De
drie scheve boventanden die ze nog had zaten de verstaanbaarheid misschien wat
in de weg.
Ik vond het ook te vermoeiend om naar haar te luisteren,
mijn geduld was toen nog niet zo goed ontwikkeld, net zo min als mijn
verdraagzaamheid jegens oude-mensjes-mondlucht.
Mijn geliefde was daar beter in, zoals ze in zo veel beter
is dan ik. Ze was geduldiger, aandachtiger, en minder bang voor vergiftigde
appels. Dus kreeg ik thuis de verhalen te horen over Paula, haar
kinderloosheid, haar werk, de honderden straatkatten die ze verzorgd had, de
katten die nog steeds langskwamen, haar dromen, haar pijnen, haar slapeloze
nachten, haar levensvreugde en haar medicijngebruik. Eigenlijk nam ze het
liefst, als haar fysieke kwalen de overhand kregen, wat magisch kruid. Ze deed
er wat van in de thee, of in een sigaretje. Daar werd ze dan ook weer wat
vrolijker van, en dan kon ze weer lachend de stoep op.
Fascinerend, vond ik het wel.
Nog fascinerender werd het na haar onvermijdelijke dood. Ze
bleek 102 te zijn geworden. Haar katten werden elders ondergebracht, haar
pannetje en schilmesje wisten we als aandenken uit de klauwen van de
vuilnismannen te redden. En haar huis was aan onderhoud toe. De laatste vijftig
jaar of zo was er weinig aan gedaan. Alles werd gesloopt, gebouwd, gestuct,
gewit, en als nieuw opgeleverd. De buurt werd opgestuwd in de vaart der
volkeren.
En nog geen anderhalf jaar later werd het huis op last van
de burgemeester alweer dichtgespijkerd. Een lokaal boefje had een
hennepplantage in de kelder ingericht. Paula zou het waarschijnlijk wel leuk
gevonden hebben. Ze zou in ieder geval wel raad geweten hebben met een paar
magische plantjes.